Maha Pajapati Gotami, de tante van de Boeddha en pleegmoeder vanaf zijn geboorte, verzocht haar zoon om haar en andere vrouwen toe te laten treden tot de orde van Bhikkhuni’s. De Boeddha weigerde in eerste instantie. Later kwam Maha Pajapati Gotami, begeleid door 500 andere vrouwen te voet naar Boeddha’s verblijfplaats. Ze hadden hun hoofden reeds geschoren en gekleurde gewaden aangetrokken. Wederom vroeg zij de Boeddha om toestemming en weigerde hij. Toen bemiddelde Ananda, een van Boeddha’s belangrijkste volgelingen, voor hen. Hij vroeg de Boeddha of vrouwen dan niet verlicht konden worden. “Ja” was het antwoord, “dat kunnen ze wel”. Toen stond de Boeddha het toe, onder de voorwaarde dat zijn moeder de koningin speciale regels zou accepteren, de garu dhammas. Later zijn de regels aan alle vrouwen opgelegd.
Deze regels nu spelen nog steeds een rol in de ondergeschikte plaats die vrouwen innemen in het boeddhisme. Zo is een bhikkuni altijd respect verschuldigd aan een bhikkhu, zelfs al is zij honderd jaar in de orde en hij pas één dag – zij moet voor hem buigen en na hem de tempel ingaan. Ook is het bhikkhuni’s niet toegestaan om bikkhu’s raad te geven, instructies of advies maar moet zij wel de instructies van een bhikkhu opvolgen.
De vraag is of deze regels ook aan vrouwen zouden zijn opgelegd, als de eerste vrouw die om wijding vroeg niet de koningin was geweest, de moeder van de Boeddha. Zij moest ten slotte beseffen dat zij als bhikkhuni geen speciale voorrechten meer had.
Ook de monniken kregen extra regels opgelegd om het voor vrouwen mogelijk te maken monnik te worden. Zo mochten zij geen huishoudelijke verzorging vragen van de vrouwelijke monniken, noch het door vrouwen gebedelde voedsel opeisen. De Boeddha maakte exploitatie van vrouwelijke monniken door de mannelijke onmogelijk.
Monniken kregen de bevoegdheid vrouwen te wijden tot samaneri en bhikkhuni. Voor de vrouwen gewijd konden worden werden zij ondervraagd over tal van zaken maar ook over hun geslacht, of alles werkte zoals het moest, of ze zwanger was, enz.
Toen er een keer een vrouw was die zo verlegen was dat zij de vragen niet durfde te beantwoorden, loste de Boeddha dat op door de bhikkhuni's bij de wijding te betrekken. Zij konden dan dat soort intieme vragen stellen. Vanaf toen vond een wijding van een vrouw plaats door 5 bhikkhu's en 5 bhikkhuni's.
In de Tibetaanse traditie (Mahayana) bestaan alleen de samaneri, de novicen. Hoewel de Dalai Lama in 2007 zijn volledige medewerking heeft toegezegd, acht hij het niet tot zijn bevoegdheid om, zonder de instemming van de hogere monniken van de verschillende Tibetaanse tradities, toestemming te geven. Hoewel er al 30 jaar over wordt gepraat en gestudeerd is volledige wijding er voor vrouwen nog steeds niet mogelijk.
In de Theravada traditie was de vrouwelijke lijn van wijding uitgestorven. De lijn van de bhikkuni’s, de lijn van de vrouwelijke monniken, is uitgestorven. Dat ging als volgt: Na Boeddha´s dood is er geen vermelding meer van bhikkhuni´s in de teksten, maar er is informatie over hun aanwezigheid tot de 11e, 12e eeuw. Toen vielen de Turkse Moslims India binnen en de mannelijke en vrouwelijke monniken werden vermoord of ontwijd. Inmiddels had in de 3e eeuw koning Asoka het boeddhisme in alle richtingen verbreid. Het boeddhisme bereikte Sri Lanka in 249 voor Christus, door de missie van de Mahinda, de zoon van de Indiase keizer Asoka.
De vrouwelijke bhikkhunilijn was in 240 voor Christus door Sanghamitta, de dochter van keizer Asoka naar Sri Lanka gebracht. Sri Lanka was lange tijd het academisch centrum van het Theravada Boeddhisme. Siam, de voormalige naam van Thailand, had een binding met Sri Lanka, de eerste lichting Thaise monniken verkreeg rond het jaar 0 zijn wijding in Sri Lanka. Toen vervolgens door de Indiase Tamil invasie het boeddhisme in 1017 verdween, werd ook de vrouwelijke lijn samen met de mannelijke lijn vernietigd. De Bhikkhuni wijding was uitgestorven in alle Theravada landen. Maar voordat dat gebeurde waren er Sri Lankaanse Bhikkhuni’s naar China (in Taiwan bestaat nog steeds een sterke vrouwelijke lijn) gereisd om er vrouwelijke monniken te wijden. Deze lijn zette zich voort naar Korea en Japan en werd een onverbroken Mahayana lijn. Maar de lijn heeft Siam, Thailand, nooit bereikt.
De religie werd door de Siamezen geherintroduceerd in Sri Lanka met behulp van Nederlandse handelsboten. Dus toen de lijn in 1067 door de Thaise monniken werd teruggegeven aan Sri Lanka, was het enkel de mannelijke lijn.
In Sri Lanka werd de vrouwelijke lijn geherintroduceerd in 1998 dankzij het lobbywerk van Sakyadita, de internationale organisatie van Boeddhistische vrouwen en de zegen en instemming van alle hogere monniken en met de hulp van Koreaanse en Taiwanese bhikkhuni’s uit de Mahayana traditie. Anno 2007 zijn er inmiddels 500 vrouwelijke monniken. In Thailand is de vrouwelijke lijn nooit geherintroduceerd door de officiele Thaise Sanga, met als argument dat er 5 bhkkhuni's nodig zijn, en die zijn er immers niet.
Dhammananda koos ervoor om niet, zoals haar moeder, in Taiwan de Mahayanawijding te ontvangen, maar in Sri Lanka waar de Sangha meer verlicht was dan in Thailand en opnieuw vrouwen is gaan wijden. Dhammananda toog naar Sri Lanka omdat daar ooit een vrouwentraditie aanwezig was geweest – en de mannelijke variant daarvan is in Thailand voortgezet. Zij koos voor deze wijding omdat deze het meeste kans maakt ooit in Thailand geaccepteerd en erkend te worden.
Zij toog in 2003, na twee jaar samaneri te zijn geweest, naar Sri Lanka om daar in de aanwezigheid van vijf Bhikkhuni’s en vijf Bhikkhu’s de wijding te ontvangen.
Diana Vernooij